Bij een klimaatbestendige inrichting van een wijk is de wens om regenwater zoveel mogelijk lokaal vast te houden, te bergen en vertraagd af te voeren. Het natuurlijke systeem en dan vooral de ondergrond is daarbij bepalend. De extra watertoevoer naar de bodem moet bijvoorbeeld geen grondwateroverlast bij bomen, wegen of woningen veroorzaken. Of ervoor zorgen dat de regenwaterberging vol komt te staan met grondwater. We leggen in dit bericht uit hoe tijdig onderzoek naar de lokale infiltratie (on)mogelijkheden problemen voorkomt.
In het onderzoek naar (lokale) infiltratiemogelijkheden is een gecombineerde benadering, van veldwerkzaamheden, het bestuderen van gebiedskenmerken en praktijkervaring, essentieel. We bepalen niet alleen de bodemdoorlatendheid (k-waarde) met behulp van in-situ infiltratieproeven, maar analyseren daarbij ook de lokale bodemopbouw, grondwatersituatie en kwetsbare objecten in de omgeving. Denk hierbij aan bebouwing, ondiepe veen- en kleilagen en (monumentale) bomen.
Onze ervaring is dat extra infiltratie van regenwater vrijwel altijd mogelijk is. Alleen, het kan niet overal op dezelfde manier en met dezelfde hoeveelheden. Ook de infiltratiedoelen verschillen vaak. Is bijvoorbeeld extra waterberging noodzakelijk, omdat de ledigingstijd van een voorziening beperkt zal zijn vanwege een lage bodemdoorlatendheid? Of is het treffen van extra maatregelen, zoals de aanleg van drainage (actief grondwaterpeilbeheer), noodzakelijk om overlast in natte perioden te voorkomen?
Met een stedelijk grondwatermodel berekenen we hoeveel ruimte (maximaal) in de ondergrond beschikbaar is voor de infiltratie van regenwater, zonder dat daarbij nadelige effecten ontstaan. We bepalen daarbij ook welk oppervlak maximaal kan worden afgekoppeld in een projectgebied.
Door tijdsafhankelijk te modelleren, krijgen we inzicht in de jaarlijkse grondwaterfluctuatie bij extra afkoppelen. Zo blijkt uit onderstaand voorbeeld (figuur 2) dat gedurende de natte (winter)perioden een afvoermogelijkheid (zoals drainage) aanwezig dient te zijn om een voldoende grote ontwateringsdiepte te behouden in het onderzoeksgebied (in dit geval een woonstraat). Tegelijkertijd kan in droge (zomer)perioden extra regenwater worden aangevoerd om de grondwaterstand te verhogen tot een vastgestelde maximaal toelaatbare ontwateringsdiepte.
Met deze benadering kan een doelmatigheidsafweging worden gemaakt bij de aanleg van infiltratievoorzieningen. Als het grootste gedeelte van het jaar waterafvoer noodzakelijk zal zijn, is het minder doelmatig om te investeren in de extra infiltratie van regenwater, dan wanneer zonder afvoermaatregelen het gehele jaar ruimte aanwezig is in de ondergrond om het grondwater aan te vullen.
Na aanleg van een infiltratievoorziening is het van belang het functioneren van de voorziening periodiek te controleren. Een verslechterde toestroom van regenwater naar een infiltratiesysteem of een verstopping, waardoor een voorziening slecht ledigt, kan namelijk tot overlast leiden. Bovendien kan regenwater daardoor niet optimaal worden benut.
Naast het uitvoeren van visuele inspecties en het doorspuiten van een voorziening, kan ook het toetsen van de ledigingscapaciteit een belangrijke informatiebron zijn voor de staat van de voorziening. Aveco de Bondt voert daarom infiltratieproeven uit in bestaande voorzieningen om de ledigingssnelheid te bepalen. De verschillende type voorzieningen (riolen, putten, kelders, etc.) vragen om maatwerk in de uitvoer van een proef. De resultaten leveren ons niet alleen kennis over het functioneren van een individuele voorziening. De opgedane praktijkkennis passen we ook toe in onze ontwerpen van infiltratiesystemen.
Kunnen wij u helpen bij het bepalen van de infiltratiemogelijkheden en -risico’s in uw beheergebied? We helpen u graag verder met het uitwerken van uw infiltratiewensen en -plannen.